In de tekst
-
havi
–
hebben
-
n
–
accusatief (= vierde naamval)
-
nomo
–
naam
-
Ana
–
Anna
-
juna
–
jong
-
bela
–
mooi
-
ge
–
personen van beide geslachten
-
veni
–
komen
-
is
–
werkwoord in de verleden tijd
-
al
–
naar, aan
-
hejmo
–
huis, thuis
-
bona
–
goed
-
voli
–
willen
-
u
–
werkwoord in de gebiedende vorm
-
iri
–
gaan
-
i
–
infinitief (= noemvorm)
-
saluto
–
groet
-
kio
–
wat
-
vi
–
jij, je, gij, ge, u, jullie
-
fari
–
maken, doen
-
legi
–
lezen
-
sed
–
maar
-
paroli
–
spreken
-
kun
–
met
-
ĉu
–
of; leidt een gewone vragende zin in.
-
jes
–
ja
-
ŝati
–
graag hebben, lusten
-
nur
–
slechts, enkel
-
trinki
–
drinken
-
kafo
–
koffie
-
frato
–
broer
-
jen
–
dit is, ziehier
-
ankoraŭ
–
nog
-
varma
–
warm
-
kuiri
–
koken
-
danki
–
dank
-
povi
–
kunnen
-
ankaŭ
–
ook, eveneens
-
mal
–
tegengestelde
-
rigardi
–
kijken, kijken naar, bekijken
-
okulo
–
oog
-
vidi
–
zien
-
ke
–
dat
-
ami
–
beminnen
Extra
-
demandi
–
vragen
-
domo
–
huis
-
facila
–
gemakkelijk
-
granda
–
groot
-
kia
–
welke soort, wat voor
-
mono
–
geld
-
nova
–
nieuw
-
pri
–
over, betreffende, aangaande
-
se
–
indien, als, op voorwaarde dat
-
tre
–
zeer
-
diri
–
zeggen