2. La amikino de Marko

Vervoeging

De vervoeging, het moeilijkste deel bij de taalstudie, is in het Esperanto in korte tijd te leren. Men vervangt de uitgang van de noemvorm "i" door de overeenkomstige tijd/vorm-uitgang.

Noemvorm: -i

  • labori – werken

Tegenwoordige tijd: -as

  • mi laboras – ik werk
  • vi laboras – gij/ge/jij/je/u werkt
  • li/ŝi laboras – hij/zij werkt
  • ni laboras – wij werken
  • vi laboras – jullie werken
  • ili laboras – zij werken

Verleden tijd: -is

  • mi laboris – ik werkte of ik heb gewerkt
  • vi laboris – jij/gij/je/ge/u werkte of jij hebt gewerkt
  • li/ŝi laboris – hij/zij werkte of hij/zij heeft gewerkt
  • ni laboris – wij werkten of wij hebben gewerkt
  • vi laboris – jullie werkten of jullie hebben gewerkt
  • ili laboris – zij werkten of zij hebben gewerkt

Toekomende tijd: -os

  • mi laboros – ik zal werken
  • vi laboros – jij zal werken
  • li/ŝi laboros – hij/zij zal werken
  • ni laboros – wij zullen werken
  • vi laboros – jullie zullen werken
  • ili laboros – zij zullen werken

In het Esperanto zijn er slechts 3 tijden. De vormen die overeenkomen met de Nederlandse samengestelde tijden kunnen op verschillende manieren gevormd worden. Ze worden echter relatief zelden gebruikt. Voor alle personen in het enkelvoud en in het meervoud wordt dezelfde uitgang gebruikt.

  • Mi estas – ik ben
  • vi estas – jij bent
  • la patroj estas – de vaders zijn
  • … enz.

Het onpersoonlijke "het" wordt niet vertaald:

  • Het regent. – Pluvas.
  • Het is zo. – Estas tiel.

Woordvorming

Door de bekendheid van vreemde woorden bezit men reeds een grote Esperanto-woordenschat. Aan de bijzonderheden van de schrijfwijze went men snel. De volgende woorden bijvoorbeeld verstaat iedereen onmiddellijk:

  • kvanto
  • kvalito
  • bazo
  • centro
  • katastrofo
  • krizo
  • kontroli
  • konsumi
  • kalkuli
  • korekti
  • protesti

Nieuwe woorden kunnen gevormd worden door:

  • Veranderen van de woorduitgang:
    • skribo – schrift
    • skriba – schriftelijk
    • skribi – schrijven
  • woordverbinding
    • skribmaŝino – schrijfmachine
    • maŝinskribo – machineschrift
  • woordvormende stammen (voorvoegsel - prefikso, achtervoegsel – sufikso) zoals bijvoorbeeld
    • malbono – slecht
    • patrino – moeder

Accusatief

Esperanto kent slechts 2 naamvallen: nominatief en accusatief. De accusatief vormt men met de uitgang -n.

Op de volgende vragende woorden volgt de accusatief:

  • Wie of wat (zie ik)?
  • Waarheen (ga je)?

Nominatief

  • Enkelvoud: libro – het boek (is)
  • Meervoud: libroj – de boeken (zijn)
  • Voornaamwoord: mi – ik

Accusatief

  • Enkelvoud: libron – het boek (zie ik)
  • Meervoud: librojn – de boeken (zie ik)
  • Voornaamwoord: min – mij

Voorbeelden

  • Ĉu vi havas novan amikon? – Heb je een nieuwe vriend?
  • Kiun libron vi havas? – Welk boek heb je?

Waar in sommige talen een genitief of datief gebruikt wordt, gebruikt men in het Esperanto een voorzetsel:

  • vaders boek – la libro de la patro
  • De vader geeft haar een boek – La patro donas al ŝi libron.

Voorvoegsel mal-

Vormt het tegengestelde:

  • amiko: – vriend
  • malamiko: – vijand
  • granda: – groot
  • malgranda: – klein

Voorvoegsel ge-

Personen van beide geslachten (daaraan wordt steeds de meervoudsvormende "j" toegevoegd worden):

  • gepatroj – ouders
  • gefratoj – broers en zusters
  • gesinjoroj – dames en heren

Ke

ke – dat

  • Mi ne komprenas, ke vi ne havas tempon. – Ik begrijp niet, dat je geen tijd hebt.
  • Ĉu vi povas kompreni, ke li ne skribis? – Kan jij begrijpen, dat hij niet geschreven heeft?

Voornaamwoorden

Aanwijzende voornaamwoorden beginnen met ti-. Tussen ki- en ti-woorden bestaat een wisselwerking:

  • kiu / tiu – wie / die
    • Kiu laboras, tiu havas monon. – Wie werkt, die heeft geld.
  • kio / tio – wat / dat
    • Kio estas mia, tio estas ankaŭ via. – Wat van mij is, dat is ook van jou.
  • kia / tia – hoe / zo
    • Kia la patro, tia la filo. – Hoe(danig) de vader [is], zo de zoon./ Zo de vader, zo de zoon
  • kie / tie – waar / daar
    • Kie vi manĝas, tie mi lernas. – Waar jij eet, daar leer ik.
  • kion / tion – wat / dat
    • Kion mi volas, tion mi havas. – Wat ik wil, dat heb ik.

Bijvoeglijke naamwoorden

Bijvoeglijke naamwoorden eindigen op -a:

  • bela – mooi
  • bona – goed
  • granda libro – een groot boek

Enkele beleefdheidsvormen

  • saluton – Goede dag, dag
  • bonvolu – gelieve, alstublieft … (neem, ga …)
  • dankon – dank