5. Nova aŭto

Tabelwoorden

In Esperanto beginnen de vraagwoorden met ki-, en andere woorden staan er mee in een verhouding. Omdat ze gewoonlijk allemaal samen overzichtelijk in een tabel voorgesteld worden, noemt men ze tabelwoorden.

Tabelwoorden vragend: ki- aanwijzend: ti- onbepaald: i allesomvattend: ĉi- ontkennend: neni-
Zaak -o kio – wat tio – dit, dat io – iets ĉio – alles nenio – niets
Persoon -u kiu – wie tiu – deze iu – iemand ĉiu – iedereen neniu – niemand
Tijdstip -am kiam – wanneer tiam – dan iam – ooit ĉiam – altijd neniam – nooit
Eigenschap -a kia – wat voor een tia – zulke ia – eender welke soort ĉia – allerlei, van alle soorten nenia – generlei, van geen enkele soort
Aard & Wijze -el kiel – hoe tiel – zo iel – op een of andere manier ĉiel – op alle manieren neniel – op geen enkele manier
Hoeveelheid -om kiom – hoeveel tiom – zoveel iom – enkele, iets ĉiom – alles neniom – geen enkele hoeveelheid
Reden -al kial – waarom tial – daarom ial – om een of andere reden ĉial – om alle redenen nenial – om geen enkele reden
Bezit -es kies – wiens ties – diens ies – iemands ĉies – ieders nenies – niemands

Ĉi

Ĉi heeft de betekenis "dichterbij".

  • tiu – die / ĉi tiu – deze (hier)
  • tie – daar / ĉi tie – hier
  • tio – dat (daar) / ĉi tio – dit hier
  • tien – daarheen / ĉi tien – hierheen

Comparatief, Superlatief

  1. Comparatief = Vergrotende trap:

    • pli bona – beter
    • pli bone – beter
  2. Superlatief = Overtreffende trap:

    • la plej bona – de beste
    • plej bone – ten beste
  • Karlo estas bona kiel vi. – Karel is goed zoals jij.
  • Li estas pli granda ol mia frato. – Hij is groter dan mijn broer.
  • Li estas la plej granda el ĉiuj. – Hij is de grootste van allen.
  1. Stellende trap: alta – hoog
  2. Vergrotende trap: pli alta (ol ŝi) – hoger (dan zij)
  3. Overtreffende trap: la plej alta (domo en la urbo) – het hoogste (huis van de stad)

Achtervoegsel -ind

-waard, -waardig:

  • aminda – beminnenswaardig
  • leginda – lezenswaardig
  • vidinda – bezienswaardig
  • nedankinde – geen dank (waard), graag gedaan
  • bedaŭrinde – helaas, jammer genoeg

Dum

dum - gedurende, terwijl:

  • Ne parolu dum la manĝo. – Spreek niet gedurende de maaltijd.
  • Ne parolu, dum via patro parolas. – Spreek niet, terwijl uw vader spreekt.
  • Dum ŝi estis en la lernejo, li laboris en la ĉambro. – Terwijl zij op school was, werkte hij in de kamer.

Kioma

  • Hoe laat is het?/ Welk uur is het? – Kioma horo estas?